Wat zeg je wel en niet?
Het is pijnlijk om te zien dat iemand die je kent wordt beschadigd door de eetstoornis. Iemand doet zichzelf tekort met een eetstoornis. Je doet er waarschijnlijk alles aan om jouw kind te redden: je bent er onvoorwaardelijk. Wat je wel en niet kunt zeggen, is allebei ontzettend lastig. Een compliment over aankomen of eten kan ervoor zorgen dat de stem van de eetstoornis alleen maar hardnekkiger wordt. Dit is namelijk helemaal niet wat de eetstoornis wil wat er gebeurt. Een uiting van zorgen over hoe ziek iemand is, kan de eetstoornis-stem ook hardnekkiger maken. Dit kan worden gezien als compliment en voor een eetstoornis is ziek nooit ziek genoeg. Wat kan dan wel? En wat niet?
Ervaringsdeskundige ouders geven hieronder een aantal voorbeelden van uitspraken die je beter niet zou kunnen doen. Daarna geven ze jou een voorbeeld van een uitspraak die je zou kunnen gebruiken. Het is goed om er rekening mee te houden wat jouw kind nodig heeft en wat voor opmerkingen hij of zij fijn of niet fijn vindt. Dit kan heel verschillend zijn per situatie. Ieder kind is uniek en elke situatie is weer anders.
Tips van ouders:
Niet fijn: ‘‘Eet gewoon. Dat maakt toch niet uit? Je moet toch aankomen.’’
Dit lijkt een logische uitspraak wanneer jouw kind (veel te) licht is. Het is een uiting van zorgen. Helaas is dit vaak geen helpende reactie. Probeer te bedenken dat eten voor iemand met een eetstoornis vaak ontzettend veel spanning met zich meebrengt. De strijd in het hoofd is vaak al hard genoeg.
Wel fijn: ‘‘Hoe kan ik je helpen?’’ of ‘‘Ik wil je graag helpen.’’
Met deze opmerking nodig je jouw kind uit om hulp te vragen bij iets wat lastig is. Je geeft aan dat je er onvoorwaardelijk bent voor hem of haar. Dit kan ervoor zorgen dat hij of zij zich volledig veilig voelt of gaat voelen bij jou. Je kunt ook duidelijk maken dat je niet per se een antwoord hoeft te hebben en aanbieden dat hij of zij hier op een later moment op terug kan komen.
Niet fijn: ‘‘Vind jij jezelf dik? Dan vind je mij zeker moddervet?’’
Allereerst: er is een hele grote kans dat iemand met een eetstoornis jou helemaal niet dik vindt. Maar zichzelf wel. Er is sprake van een verstoord zelfbeeld. Iemand voelt zich dik, door bijvoorbeeld het blijven opkroppen van gevoelens en gedachten. Dit is een kenmerk van een eetstoornis. Bedenk dat iemand met een eetstoornis alleen zichzelf op die manier beschouwd. Probeer niet jezelf erbij te betrekken.
Wel fijn: ‘‘Ik zie dat je het moeilijk hebt. Ik weet niet zo goed wat ik moet zeggen, maar weet dat je alles kunt vertellen en dat ik naar je luister.’’
Wanneer iemand zegt dat hij of zij zich dik noemt of voelt, weet je soms gewoon niet wat je moet zeggen. Maar zeggen dat je niet weet wat je moet zeggen is óók een reactie. Wanneer je aangeeft dat je er bent om naar iemand te luisteren, kan dat al heel helpend zijn voor iemand met een eetstoornis.
Niet fijn: ‘‘Ik weet precies hoe je je voelt.’’
Eigenlijk kun je dat niet weten, tenzij je zelf ook een eetstoornis hebt gehad. Een eetstoornis is een complex systeem van allerlei lastige factoren die daarbij komen kijken. Het draait niet alleen om eten. Realistisch gezien zou je je er alleen een voorstelling bij kunnen maken hoe vervelend het moet voelen om zo angstig te zijn voor eten en alles wat daarbij hoort.
Wel fijn: ‘‘Hoe kan ik iets voor je betekenen?’’
Wanneer je kind tegen jou zegt hoe vervelend hij of zij zich wel niet voelt momenteel, ben je misschien geneigd om de ‘‘niet fijne’’ reactie te geven. Je zou misschien wel eens een kijkje willen nemen in het hoofd. Dan zou je een betere voorstelling van de eetstoornis kunnen maken en je kind op een passende manier kunnen ondersteunen. Helaas gaat dit niet. Een manier waarop je er voor je kind zou kunnen zijn, is simpelweg vragen of je iets voor hem of haar kunt betekenen. Vraag dit regelmatig maar niet te vaak: te veel vragen kan bij sommige kinderen alleen maar irritatie (vanuit de eetstoornis) opwekken.
Wij willen vaak iemand helpen, maar soms is er gewoon zijn al voldoende.
Niet fijn: ‘‘Wat zie je er goed uit!’’
In de oren van iemand met een eetstoornis wordt het woordje ‘‘goed’’ meestal geassocieerd met dik, lelijk, mislukt en geeft dit een gevoel van falen. Het is natuurlijk een super lieve opmerking die goed bedoeld is. Het komt regelmatig voor dat iemand wel van de eetstoornis af wil, maar niet meer wil eten en niet durft aan te komen. Een opmerking als ‘‘wat zie je er goed uit’’, zal jouw kind het gevoel geven dat het omgekeerde is uitgekomen. De overtuiging is er dan dat anderen zien dat ze dikker zijn geworden.
Wel fijn: ‘‘Wat ben je toch ontzettend lief voor anderen!’’
Benoem eigenschappen die niet aan het uiterlijk op te merken zijn. Jouw kind is al ontzettend bezig met het zelfbeeld en uiterlijk. Daarom is het juist fijn als de nadruk van complimenten op het innerlijk ligt. Benoem bijvoorbeeld hoe lief of zorgzaam hij of zij is voor anderen. Wat je vaak ziet, is dat iemand met een eetstoornis vaak heel lief is voor anderen, maar helaas niet voor zichzelf.
Niet fijn: ‘‘Kun je niet gewoon stoppen met zoveel eten?’’
Wanneer iemand last heeft van eetbuien, is dat natuurlijk heel erg vervelend. Probeer te bedenken dat diegene zelf ook al wel heeft bedacht dat een goede oplossing voor de eetbuien ‘‘gewoon stoppen met zoveel eten’’ is. Eigenlijk is dit zo’n makkelijke oplossing, dat het te mooi is om waar te zijn. Het stoppen met zoveel eten is niet gewoon, want eetbuien zijn vaak een aanwezig onderdeel geworden van iemands dagelijks leven. Dit maakt het ook ontzettend lastig om hiermee te kunnen stoppen, al helemaal zonder professionele hulp.
Wel fijn: ‘‘Ik maak me zorgen om je.’’
Wat je zou kunnen zeggen in plaats van de vraag of iemand niet gewoon kan stoppen met zoveel eten, is aangeven dat je je zorgen maakt om iemand. Je geeft aan dat je er bent, dat je wilt helpen, dat je om iemand geeft. Het kan voor iemand heel helpend zijn om te weten dat er iemand is die zich zorgen maakt. Het kan worden beschouwd als iemand die om je geeft. Je zou iemand aan kunnen bieden om samen naar hulp te zoeken, omdat zomaar stoppen met bijvoorbeeld eetbuien een lastige opgave is.
Niet fijn: ‘‘Wat schep je lekker veel op!’’
Dit kan een uitspraak zijn wanneer je heel erg trots bent dat jouw kind weer normaal opschept aan tafel. Het is een goedbedoelde opmerking. Het kan alleen gebeuren dat praten over het eten tijdens een eetmoment de spanning zo hoog laat oplopen, dat iemand het liefst van tafel wegvlucht of helemaal niet meer wilt eten. ‘‘Lekker veel’’ kan bij iemand met een eetstoornis overkomen als ‘‘te veel’’. Wat ook een tricky opmerking is, is bijvoorbeeld: ‘‘Neem je niet nog een portie?’’. Wanneer iemand daar überhaupt over twijfelt en iemand vervolgens een opmerking in deze richting maakt, zal jouw kind juist stoppen met eten. In het hoofd gaat het dan zo: ‘‘Oké, je hebt dus al een portie gegeten. Een maaltijd is één portie, dus als je nog een keer opschept is dat veel te veel.’’
Wel fijn: ‘‘Hoe was je dag vandaag?’’
Tijdens het eten zou je het bijvoorbeeld samen kunnen hebben over dingen die niet met de eetstoornis te maken hebben. Wanneer jullie gezin bestaat uit meerdere gezinsleden, is de kans groot dat zij het ook wel eens over iets anders dan de eetstoornis willen hebben. Ook kan het praten over dingen die niet met eten te maken hebben, iemand betrokken houden bij het ‘‘normale’’ dagelijkse leven van school, werk, vrienden, familie enzovoort. Iemand met een eetstoornis is zoveel meer dan een eetstoornis. De eetstoornis komt uit een zieke wereld en het is belangrijk dat je kind ook nog in een gezonde, gewone wereld blijft leven. Praten over gezellige, fijne en alledaagse dingen kan iemand misschien zelfs wat motivatie geven om te herstellen, zodat hij of zij die dingen ook weer kan doen.