Tips voor het gesprek

Tijdens een eerste contact is het belangrijk om een beeld te krijgen van de ernst en complexiteit van de eetstoornis, de sociale context en de verwachtingen en meningen van de patiënt – en van zijn of haar naasten. Hoe doe je dat? Met de volgende tips helpen we je op weg.

  • Vraag er concreet naar – en focus er niet op

Als je een eetstoornis vermoedt, vraag er dan direct naar. Ook als de patiënt niet antwoordt, geef je hem of haar zo het idee dat je betrokken bent. Veel patiënten verbergen hun eetgedrag. Toch hopen de meesten dat de huisarts er toch naar vraagt. ‘Ik wil geen hulp, maar ik wil wel hulp.’ Als de arts er niet naar vraagt, gaat de patiënt vaak door met het gedrag dat bij de eetstoornis hoort.

Danielle: ‘Toen er direct tegen mij werd gezegd: ‘Je hebt een eetstoornis’ voelde ik me eindelijk gezien. Ik wist het namelijk zelf ook wel, maar iedereen draaide er altijd zo omheen. Daardoor voelde ik me helemaal niet gezien.’

  • Laat je betrokkenheid zien

Het eerste gesprek is vaak het lastigst. De patiënt test dan nog uit of hij of zij je kan vertrouwen. Vermijd het uitoefenen van controle en wees vooral betrokken en bezorgd.

  • Begin meteen over hulp

Hoe sneller de patiënt hulp krijgt, hoe groter de kans is dat hij of zij goed herstelt. Er is geen tijd te verliezen. Motiveer de patiënt daarom zo snel mogelijk om een behandeling te starten.

  • Praat ook even een-op-een

Als de patiënt iemand bij zich heeft, maak dan een momentje om even een-op-een te praten. De ouder, het familielid of de vriend(in) vind het vast niet erg om even in de wachtkamer te gaan zitten. De hulpvraag van de naaste kan namelijk verschillen met die van de patiënt. Op deze manier laat je de patiënt merken dat je hem of haar ziet en win je het vertrouwen. Je kunt hiervoor ook een apart vervolgconsult inplannen.

  • Stel de juiste vragen

een aantal voorbeeld vragen die je zou kunnen stellen zijn:

    • Veel jonge vrouwen hebben zorgen over hun voeding en gewicht. Heb jij die ook?
    • Veel jonge mensen hebben problemen met te veel eten. Is dit voor jou ook een probleem?
    • Hoe voel je je over je gewicht?
    • Hoeveel denk jij dat je zou moeten wegen?
    • Maak jij je zorgen over je eetgedrag of vind je dat je (te)veel beweegt? Of doet iemand anders dat?
  • Onderzoek de geschiedenis en de psychosociale staat

Stel op een niet-veroordelende manier vragen over:

    • het eetgedrag;
    • braken;
    • het gebruik van laxeermiddelen en diuretica;
    • de lichamelijke conditie, de verhouding met het figuur en gewicht
    • fysieke activiteit en sport;
    • zelfkritiek en gebrek aan zelfvertrouwen;
    • stemmingswisselingen;
    • perfectionisme en faalangst;
    • sociale contacten;
    • de relatie met de ouders of partner;
    • het menstruatiepatroon;
    • eventuele negatieve seksuele ervaringen.

Het kan nuttig zijn om je patiënt te vragen om een dag lang een eetdagboek bij te houden. Net zoals vragenlijsten om de psychische staat te onderzoeken.

  • Concentreer je op de onderliggende emoties

Focus niet te veel op het gewicht en eetpatroon, maar geef aandacht aan de eenzaamheid en neerslachtigheid.

  • Vat weerstand niet persoonlijk op

De meeste patiënten zullen weerstand bieden, agressief reageren, ontkennen dat ze ziek zijn of liegen. Dit hoort bij de ziekte en heeft niks met jou te maken. Daarnaast kan ondervoeding leiden tot cognitief disfunctioneren.

  • Het systeem van de patiënt kan een instandhoudende factor van de eetstoornis zijn.

Wees je daarvan bewust en besteed in je gesprek aandacht aan omgeving van de patiënt.

 

 

Vragenlijsten SCOFF en ESP

Deze twee vragenlijsten zijn ontwikkeld en gevalideerd in een eerstelijns populatie.

SCOFF

    • Wekt u braken op omdat u zich met een “volle maag” niet goed voelt?
    • Bent u bang dat u geen controle meer heeft over de hoeveelheid die u eet?
    • Bent u meer dan 7 kg afgevallen in 3 maanden tijd?
    • Denkt u dat u te dik bent, terwijl anderen vinden dat u mager bent?
    • Vindt u dat voedsel een belangrijke plaats inneemt in uw leven?

ESP

    • Bent u tevreden over uw eetgewoonten?
    • Eet u ooit wel eens in het geheim?
    • Heeft uw gewicht invloed op hoe u zich voelt?
    • Hebt u nu last van een eetstoornis, of heeft u dat in het verleden ooit gehad?

Voor beide vragenlijsten geldt dat de kans om een aanwezige eetstoornis aan te tonen tussen de 90 en 100% ligt als het antwoord op minstens 2 vragen ‘ja’ is. De eerste 2 vragen van de ESP zijn ook gebruikt om specifiek boulimia nervosa op te sporen of uit te sluiten. De ESP zou iets minder confronterend zijn en daardoor iets beter geaccepteerd worden en minder aanleiding geven tot ontwijkende antwoorden (Cotton e.a., 2003). Als de score op de SCOFF of de ESP lager is dan 2, dan is een eetstoornis erg onwaarschijnlijk. Bij een score van 2 of hoger is er 25-40% kans op een eetstoornis. In dat geval zou de huisarts nadere diagnostiek kunnen doen.